Uw rafelkath in Femma

De mensen van Femma hebben me gevraagd om voor hun februarinummer een artikel te schrijven over hoe het is om een nieuwe thuis op te bouwen in een ander land. En dat heb ik uiteraard met veel plezier gedaan. Er komen ook een paar foto´s bij naar het schijnt… Ik ben zeer benieuwd!

Mijn dochter loopt al overal te verkondigen dat ze beroemd gaat worden in België 🙂  (En dat ze een exemplaar van het magazine mee naar school wil nemen, want een van haar vriendinnetjes gelooft haar niet.)

 

 

 

 

 

 

 

 

Advertentie

Plan C

Na alle feestheisa en een volle stempelkaart van virale infecties (ik denk dat we deze winter alle onschuldige varianten gehad hebben) is het tijd om weer eens aan de slag te gaan. En terwijl Plan A langzaamaan vorm krijgt, wil ik eigenlijk eerst iets anders afwerken.

Anderhalf jaar geleden heb ik een zomervakantie lang het fictieve dagboek van een hoogbegaafde zesjarige bijgehouden (dat is hier te lezen). De bedoeling is om dat volledig te herwerken, er dubbel zoveel materiaal bij te schrijven en er daarna een uitgever voor te zoeken. Heel erg ambitieus, ik weet het. Maar een mens moet iets, he.

Dit ga ik eraan veranderen, onder andere:

* de naam van het hoofdpersonage (van Ines naar Saartje, denk ik)

* haar een jaartje ouder maken en het taalniveau proberen gelijk te schakelen met haar leeftijd

* een paar nevenpersonages beter uitwerken (Gwendolien, de buurman, de yogaleraar)

*de dagen aanpassen zodat ze gelijklopen met de kalender van 2018 (voor de maanden juli en augustus)

Met de midlife-crisissen van de ouders (waar het verhaal uiteindelijk echt over gaat) zit het wel goed, denk ik.

Bueno.

Aan de slag.

 

 

 

 

 

Dat ge altijd eerst met de ander moet praten – casestudy

Sant Antoni wordt hier erg intensief gevierd, dat wisten we al (zie hier voor uitleg). Maar vorig jaar kwamen we te weten dat die mannen van Sant Anoni ook nog een ander feestje bouwen. In de velden, recht tegenover onze nieuwbouwwijk. Daar komen ze gedurende anderhalve week elke nacht samen in een bouwvallige schuur om daar vuurwerk af te steken. Elke nacht, de hele nacht lang, anderhalve week aan een stuk.

Stel u dat even voor: gij moet gewoon gaan werken, maar een bende pipo´s zit wel elke nacht vuurwerk af te steken aan de overkant van de straat. Compleet gek werd ik ervan (en ziek natuurlijk). Maar wanneer ik er buren over aansprak, zeiden ze: ja, het is verschrikkelijk, maar het is nu eenmaal traditie.

Daar moet ge bij mij dus niet mee afkomen. Zo goed ben ik nu ook weer niet geïntegreerd.

Dus dit jaar stuurde ik zodra de kerstvakantie erop zat een mail naar de schepen van cultuur met de vraag of dat vuurwerkfeestje ergens anders kon plaatsvinden. Niet op honderd meter van onze voordeur bijvoorbeeld. Haar antwoord: de gemeente heeft er niks over te zeggen waar ze dat organiseren. Dus mail ik terug: okee, maar de gemeente kan hen toch wel verbieden om vuurwerk te stoken van maandag tot vrijdag tussen middernacht en zeven uur ´s morgens, niet?

Geen antwoord.

Waarop ik haar mailadres naar alle buren doorstuurde, met het voorstel deze onwillige schepen te mailen indien ze ´s nachts hinder zouden ondervinden. (Een aantal mensen heeft dat ondertussen alvast gedaan.)

En toen begon de feestweek en was het weer van dat. Van zaterdag op zondag de hele nacht explosies. En ik dacht: eigenlijk moet ik met die mannen gaan praten. Want: zie beginselverklaring.

Nu moest ik sowieso met de hond de velden in (ook al had ik er echt geen zin in want twee dagen eerder een zware migraine gehad en aja, die nacht continu wakker geworden), dus ik dacht, laten we dan gelijk eens langs dat vuurwerk-kot gaan en zien of er met die mannen te praten valt.

Toen ik er aankwam, zaten ze daar met een stuk of zes buiten: twintigers met ongeschoren kinnen, zonnehoeden op en overjassen aan. Ze hadden net een sliert rotjes aangestoken op het lager gelegen veld waarover ik aan kwam wandelen, en een van de hulzen schoot tegen mijn zwarte jurk. Het liet geen sporen na, maar het leek alsof ik een soort oorlogszone betrad en ik voelde me plots tot mijn eigen verbazing zenuwachtig worden.

Op een drietal meter bleef ik staan. Dat ik goed begreep dat ze het hele jaar naar dit feest uitkeken, zei ik. Maar of ze alstublieft op de weeknachten konden feestvieren zónder vuurwerk? Dat de buren en ik kinderen hebben, en jobs, en dat wij niet zomaar een week vakantie kunnen nemen. Ze grinnikten een beetje, mompelden wat onder elkaar. Tja, maar het is traditie, zeiden ze.

Toen kwam de baas buiten. De baas van de schuur, die elk jaar een centje verdient aan het verhuren van die bouwval. Hij stond zo´n halve meter hoger dan ik, en keek spottend op me neer. Begon te discussiëren. Zei me dat ik maar vakantie moest nemen, of gewoon niet slapen. Dat ik daar maar niet had moeten komen wonen. Hij deed me heel erg denken aan dat gemene varken uit Animal Farm. Een schroot-despoot.

Uiteindelijk (hier ben ik niet trots op) begon ik te huilen. Zonder nog iets te zeggen draaide ik me om, trok de hond mee en liep weg. Enerzijds voelde ik me vernederd, maar anderzijds vroeg ik me af of ik die vernedering ook niet voor een deel zelf had opgezocht. want had ik daar nu echt naartoe moeten gaan, met zo´n slapeloze postmigraine-kop? Wat had ik trouwens verwacht?

Die nacht ging ik slapen, zij het zonder veel hoop. En om half twee werd ik wakker van een paar explosies. Maar daarna: niets meer. Stilte.

´s Ochtends kon ik mijn geluk niet op: we hadden de rest van de nacht heerlijk door kunnen slapen.

Ik kleedde me aan en nam de hond mee uit wandelen. Toen we halverwege waren, op onze tocht tussen de appelsienbomen, stopte er een oud bestelwagentje naast me. Drie verwaaide twintigers keken me vrolijk aan.

“Deze nacht was het beter, he?” zei de jongen achter het stuur.

“Ja,” zei ik, ” dat was het echt. Heel erg bedankt.”

“Donderdagnacht wordt het wel heftig. Daar valt niets aan te doe,” zei een kompaan met zonnehoed. “Maar als je niet kan slapen, moet je maar mee komen vieren.” En hij knipoogde.

Dus ge weet het, hé: altijd eerst met de ander praten.

Liefst in een kort, zwart jurkje.

 

 

 

 

 

Een halfafgewerkte, visuele liefdesverklaring aan het Vlaams en het Nederlands

Ondanks het feit dat mijn eigen Nederlands een nogal hoog Astrid Bryan gehalte heeft, ben ik een groot liefhebber van mijn moedertaal. Ik las dan ook met veel plezier Loes´ Ode aan het Nederlandsch. Ze eindigt die post met: Er zijn nog zoveel meer mooie woorden, zoals rompslomp en dartelen en dwaallicht, vergeet-me-nietje en doodstil. Wat zijn joufavorieten?

Het antwoord op die vraag was ik al een paar jaar eerder beginnen formuleren, op een vel van een tekenblok. Bij deze:

woorden

(En nu zie ik juist dat vergeet-mij-nietje er daar ook tussenstaat 🙂 )

 

 

 

Een ongeluk in een klein hoekje en een onverwacht HSP-approved oudejaar

Het plan voor gisteren (31 december 2017) was:

  • ´s middags barbecuen met vrienden
  • ´s avonds naar de grootouders in Valencia en daar blijven slapen

´s Ochtend trok ik nietsvermoedend met de hond de velden in. Op de terugweg (chance dat we al op de terugweg waren) deed ik wat ik al zo vaak heb gedaan: ik gooide een afgevallen appelsien weg zodat de hond erachter kon rennen. De hond stond aan mijn rechterkant, en ik gooide de appelsien naar links.

Als ik  nu gewoon naar rechts had gemikt, dan had de rest van de dag er heel anders uit gezien.

Niet dus. Ik gooide dat ding naar links en de hond spurtte langs mij heen om hem te pakken. Daarbij knotste hij met zijn twintig kilo volle bak tegen mijn onderbenen aan. Ik viel achterover en kwam op mijn sacrum terecht. Veel pijn, maar geen schade, voelde ik bij het rechtkruipen. Wel zag ik plots een zwart vlekje in mijn gezichtsveld, dat zich al snel uitbreidde tot een brede band van flikkeringen, waardoor ik nog amper de hond kon zien. Migraine. Ik herinnerde me meteen hoe ik in de tuin van mijn ouders ooit van de schommel was gedonderd en plat op mijn rug was terechtgekomen. Dat had toen ook tot instant migraine geleid, dus ik wist dat het geen toeval was.

Met almaar verder afnemend zicht en veel gevloek op de hond raakte ik thuis, waar ik meteen mijn bed indook. Man en dochter gingen barbecuen; ik verloor het gevoel in mijn ledematen, zakte in een vreemde nevel van oude gewaarwordingen en viel uiteindelijk in slaap. Toen ik in de late namiddag wakker werd, was de aanval voorbij.

In principe had ik mee kunnen gaan naar mijn schoonouders, en mijn man had ook wel gewoon thuis willen blijven. Maar het leek me zo sneu voor zijn ouders om het af te zeggen (we waren er met kerst dit jaar niet geweest) en ik voelde me fysiek niet in staat tot socialiseren. Daarom werkte ik man en dochter met veel liefde de deur uit en vulde de avond met rusten, mijmeren over 2017, het schrijven van een jaar-inventaris en het herbekijken van “Legally Blonde”. Om kwart voor twaalf klom ik de trap op en om kwart voor één lag ik in bed.

Aanvankelijk vroeg ik me af of ik me niet eenzaam zou voelen, of het niet zielig zou zijn, zo alleen zijn met oudejaar. Maar eerlijk gezegd (en tot mijn eigen verbazing) heb ik er best van genoten. Het was rustig, ik kon op een bedachtzame manier het oude jaar afsluiten en daarna op een menselijk uur met mijn zere rug in mijn eigen bed kruipen (soms lijkt het alsof ik 73 ben in plaats van 37).

De hond was trouwens ook blij dat ik thuis was gebleven. Ik aaide hem nog even over zijn kop voor ik naar mijn slaapkamer vertrok en hij leek te denken: “Dat heb ik toch maar mooi voor elkaar gekregen.”