Een Afrikaans jaar

Om de microfoon te testen voor een repetitie zing ik gewoonlijk het eerste wat in me opkomt. Soms is dat een beetje scatten, afgelopen donerdag was dat I come from Alabama with a banjo on my knee.

Met een blik vol irritatie hoorde onze bassist het even aan, en zei toen: “Kathleen, please, don´t sing that song.”

Ik begreep niet goed waarom hij dat zei, maar omdat ik vermoedde dat het met zijn Jamaicaanse roots te maken had, schakelde ik snel over op J´aime la vie. Dat leek me alleszins een veilige keuze.

Na de repetitie vroeg ik de bassist waarom hij een probleem had met Oh Susanna.

It´s a confederate song,” zei hij.

Ik antwoordde dat het me oprecht speet, en dat ik er geen idee van had. Dat we die liedjes zo vaak horen in een onschuldige context. Hij zei daarop dat hij dat wel begreep, en dat ik me er niets van moest aantrekken, dat hij sowieso in een knorrige bui was.

Een paar dagen later keken mijn man ik de vierdelige televisieserie When They See Us  (van Ava DuVernay) uit. Dat is een Netflix serie over The Central Park Five: vijf jongens die in 1989 vals beschuldigd werden van de verkrachting en mishandeling van een blanke, vrouwelijke jogger. De tieners werden, ondanks gebrek aan bewijs, alle vijf veroordeeld. Je kan al raden dat het niet om blanke jongens ging. In 2002 legde de ware dader een bekentenis af, maar toen was het kwaad al lang geschied.

De laatste aflevering was zo gruwelijk en hartverscheurend dat ik die nacht amper de slaap kon vatten. En het spookt nog steeds door mijn hoofd.

Sinds de moord op George Floyd blijven deze vragen zich herhalen: waarom weten wij zo weinig over racisme? En waarom weten wij zo weinig over wat aan de basis ligt van dat racisme, namelijk de kolonisatie van Afrika en de slavenhandel? De waanzin en gruwel daarvan staan op geen enkele manier in verhouding met de aandacht die eraan besteed wordt. Hebben jullie daar ooit over geleerd op school? Ik alvast niet, terwijl ik toch naar een “goede” school ging. Of het moet zo weinig geweest zijn dat ik het me niet meer kan herinneren.

Dus hier zitten we nu, met z´n allen te staren naar de naschokken van dat immense onrecht. Sommigen besmeuren beelden van Leopold II, anderen gaan de straat op met BLM-slogans, en ik denk: wat kan ik doen, behalve Sandra Kim zingen in plaats van Oh Susanna?

Wel, dit is wat ik ga doen. In 2018 heb ik een jaar lang elke maand een film bekeken van een vrouwelijke regisseur, omdat die enorm ondervertegenwoordigd zijn in de filmindustrie. Dit jaar wil ik elke maand een boek lezen van een Afrikaanse schrijver, of een schrijver met Afrikaanse roots -wat eigenlijk geen goede beschrijving is, want we hebben uiteindelijk allemaal Afrikaanse roots. (Onze bassist zei dat ik gewoon moest schrijven “zwarte schrijvers”, maar ik heb het heel moeilijk met de woorden “zwart” en “wit” in deze context. Dat gaat tegen mijn gevoel voor kleur in, want de meeste “zwarten” zijn bruin. Antwoord van de bassist: “I know I´m not really black and you´re not really white, but that´s just how we call it: I´m black and you´re white. I don´t have a problem with that.” Dus ik heb de toestemming van een “zwarte” om het te hebben over “zwarte” schrijvers, maar ik ga het toch niet doen. Niet omdat ik politiek correct wil zijn, maar gewoon omdat mijn gevoel voor kleurschakeringen dat soort vocabulaire niet wil aannemen. Maar soit, jullie weten wel wat ik bedoel.)

Je kan je daarbij afvragen of dat wel verschil zal maken, die twaalf boeken lezen. Maar ik geloof dat het altijd een verschil maakt wanneer je je aandacht richt op iets. Gisteren ging ik naar de boekenwinkel en vroeg daar of ze een boek hadden van Mohamed Mbougar Sarr. Ze vertelden me dat ze nog nooit van die schrijver hadden gehoord -maar nu dus wel.

Wat je doet, hoe klein ook, maakt altijd een verschil.

 

 

 

Advertentie

Kippenvel

Vandaag waren we uitgenodigd om bij de buren te komen eten. Dat gaat er altijd heel gemoedelijk aan toe: de buur die zijn barbecue het eerst aansteekt, nodigt via de whatsapp-groep de anderen uit, en dan komt iedereen die zin heeft aanlopen. De ene brengt een salade mee, de andere een pot amandelen, een derde (meestal mijn echtgenoot) draagt de gin-tonic aan. De kinderen spelen samen in het zwembad.

Ja, wij hebben heel veel geluk met onze buren.

Ik was wat later gekomen, omdat ik van de afwezigheid van man en kind geprofiteerd had om nog wat te schrijven. Toen ik uiteindelijk de vrolijke bende vervoegde, vroeg een van mijn buurvrouwen waar ik mee bezig was geweest.

“Ik was aan het schrijven,” zei ik.

“Wat ben je aan het schrijven?” vroeg ze geïnteresseerd, en omdat ik voorlopig vooral de hoop koester dat ik de Nederlandstalige versie van het verhaal afkrijg, en een Spaanse vertaling niet meteen in het verschiet ligt, besloot ik haar het verhaal te vertellen. Want ik wilde graag horen wat ze ervan zou vinden.

Dus begon ik te vertellen, goed beseffend dat mijn stuntelige Spaans het verhaal geen recht deed. Maar ze luisterde zo aandachtig dat ik er moed van kreeg, en toen ik aan het einde gekomen was, pakte ze mijn arm vast en zei: “Wat mooi! Ik heb er kippenvel van gekregen!” En toen zei ze bovendien dat het haar aan Love Actually deed denken, wat een film is die geschreven werd door Richard Curtis. Wat vanaf het begin mijn referentie was.

Hoe mooi is dat?

Ja, ik moet dit echt afkrijgen.

 

 

Het Boek (1)

Ondertussen ben ik beginnen schrijven: de eerste drie hoofdstukken staan op de computer.

Dat lijkt veel, maar het zijn geen lange hoofdstukken. Het wordt ook geen dik boek. Maar ik geloof niet dat je een bepaald aantal woorden of bladzijden moet halen om het bestaansrecht van een verhaal te rechtvaardigen. Ik vind dat je een verhaal moet vertellen zoals het verteld dient te worden, van begin tot einde. Je schrijft wat nodig is; de hoeveelheid inkt die daarbij komt kijken, is een bijkomstigheid.

Schrijven is eng. Ik moet echt iets overwinnen wanneer ik me aan het schrijven zet, want ik wil zo graag dat het verhaal goed verteld wordt, dat ik de juiste woorden en zinnen vind, de juiste beelden en beschrijvingen. Vaak zit tijdens het typen de faalangst op mijn schoot. De angst dat je iets waar je de vorige dag heel tevreden over was, de volgende dag zal herlezen en dat het dan verschrikkelijk amateuristisch zal overkomen.

Maar schrijven is ook heerlijk. De personages komen naar je toe, je ziet hen steeds scherper voor je geestesoog, je leert hen kennen en ze vertellen je hun verhalen. Je kijkt in hun hart en in hun hoofd, en jij mag dat vertellen. Je ziet ook hoe hun verhalen zich verweven. Dat is een heel mooi proces.

En dan is er al het werk dat geen schrijfwerk is, maar minstens even boeiend. Voor ik het wist zat ik te lezen over homoseksualiteit in Senegal, het leven van San Ramón Nonato, communautaire radiozenders in Madrid, en de Spaanse burgeroorlog.

Ja, ik hoop echt dat ik dit voor elkaar krijg.

 

 

 

 

 

Eerste Pruimentijd

(Deze post wil ik opdragen aan de Fruitberg).

In ons tuintje staan sinds een paar maanden planten (daar hebben we dus drie jaar over gedaan): een rij lavendel, een nachtjasmijn, iets in de orde van Fabaceae waarmee mijn schoonmoeder aankwam, en twee fruitbomen: een appelboom en een pruimenboom.

Gebiologeerd (pun intended) hebben wij de groei en bloei van deze bomen de afgelopen weken gadegeslagen. En vandaag plukte mijn dochter de eerste pruim.

De allereerste pruim uit onzen eigen hof!

Vava zou trots geweest zijn (al had hij de pruim veel te klein gevonden).

Met welhaast religieuze toewijding hebben wij deze kleine vrucht daarstraks onder ons drieën verdeeld en verorberd. Ze was duizend keer lekkerder dan een pruim die je in de winkel koopt.

Maar het allermooiste gebeurde zodra mijn dochter haar stukje opgegeten had. Ze stond toen plots recht, en riep, vanuit die geaarde wijsheid die negenjarigen nog niet verloren hebben: “Ik ga dank u zeggen aan de boom.”

En zo hoort het ook.

Amen.

 

 

 

 

 

 

Bij Russen op zolder

Afgelopen dinsdag was ik al even ontsnapt. Ik had de metro genomen naar Valencia, waar ik een heerlijk kwartiertje lang op een bankje naar de mensen en de duiven had zitten kijken, terwijl ik op een vriend zat te wachten. Toen die vriend me even later vroeg hoe ik me voelde en ik zijn vraag beantwoordde met een songtitel van Willy Sommers, besefte ik dat het niet zo goed met me ging. Dat ik het ontzettend beu was om dag en nacht met dezelfde mensen op dezelfde plaats zitten, om de hele dag onderbroken te worden, om ´s nachts niet te kunnen slapen en ´s morgensvroeg door de bouwvakkers uit mijn veel te korte slaap gehamerd te worden.

Vooral dat laatste was zwaar beginnen doorwegen, want zowel op het bouwterrein vóór ons huis als op dat aan de achterkant zijn ze in de slijp,- en hamerfase aanbeland. Door in mijn pyama en met smekende slaapogen de straat op te gaan (altijd eerst met de ander praten), heb ik al wel kunnen bereiken dat ze niet meer beginnen hameren voor 8 uur ´s morgens, maar het gaat nog wel de hele dag door. En toen ik op vrijdagochtend wakker werd gemaakt na de zoveelste korte nacht na een zoveelste dag van onophoudelijk semi-alleenstaand moederen, bereikte ik het plafond.

Gelukkig was dat net de dag waarop mijn man aan zijn vakantie (*) begon. Dus vroeg ik hem: schat, ik wil er één nachtje tussenuit; is dat okee? En hij antwoordde: ja, dat is okee. Met die echtelijke goedkeuring op zak surfte ik naar de website van Airbnb en vond daar een spotgoedkope kamer. Echt belachelijk goedkoop, want het was een last-minute reservatie bij een host die nog maar heel recent was beginnen verhuren. Bovendien was het aan zee, op een kwartiertje rijden van mijn deur. Ik besloot het erop te wagen, en boekte de kamer.

Die avond pakte ik mijn tas en reed de snelweg op. Even moest ik huilen, want welke moeder doet dat nu, zomaar even op haar eentje ergens gaan logeren? Maar zodra ik de wagen naast de duinen geparkeerd had en door het badplaatsje liep, op zoek naar mijn verblijfadres, was dat goede-moeder-gedoe al helemaal verdwenen. Ik was ergens anders, ik ging zo meteen de plek zien waar ik vannacht zou slapen, ik beleefde een heel klein avontuur. En dat was precies wat ik nodig had. Een Heel Klein Avontuur.

De vrouw die de kamer verhuurde, was een Russische. Dat had ik uit de landcode van haar gsm-nummer al kunnen opmaken. Ik had haar gevraagd of ze in het Spaans of in het Engels wou praten, en ze had Engels geantwoord. Toen ik aankwam op haar appartement, werd me snel duidelijk waarom: ze woonde hier nog maar sinds februari. Samen met haar man en dochter was ze net voor de coronacrisis naar Spanje geëmigreerd, en nu zat zij met haar dochter op dit appartementje aan zee, terwijl haar man al wekenlang in Rusland zat en niet naar hen toe kon komen.

De vrouw was duidelijk blij dat ze door mijn komst iemand had om mee te praten; de dochter heb ik, hoe klein het appartement ook was, op geen enkel moment gezien.

Mijn gastvrouw ging me voor op een smalle wenteltrap die zich in de hoek van de woonkamer bevond. Zo kwamen we op de zolder van haar duplex-appartement. Die zolder was behoorlijk ruim: onder het schuine dak stonden een dubbel bed en een enkel bed, tegen de wand een lege boekenkast, in de uiterste hoek een koelkastje. De opening van de wenteltrap werd afgeschermd door een houten kamerscherm. Links van de koelkast was er een oude, houten deur met ijzeren schuifsloten, die uitkwam op een charmant terras vanwaar je de nachtelijke badplaats kon overzien: de caféterrasjes op het plein, de kleine jachthaven. Naast de gebouwen aan de overkant zag ik de zilveren schittering van de zee in het maanlicht.

Die avond sloop ik naar het badkamertje dat zich naast de slaapkamers van de bewoners bevond, waste me met een stuk zeep, en sloop weer naar boven. Om elf uur lag ik al in bed, vanwaar ik man en kind belde. Daarna probeerde ik te slapen, maar de hele ruimte werd gevuld door een gezoem. Ik stond op, en trok de stekker van de koelkast uit het stopcontact. Stilte. Ik ging weer naar bed. Toen ik een uur later nog niet sliep, nam ik een pilletje melatonine. Even doezelde ik in, en werd een uur later weer wakker.

Hoog in het schuine dak was er een raampje waardoor het licht van de volle maan de kamer inscheen. Het zat te hoog om er iets te kunnen voorhangen, dus sleepte ik de matras van het bed, legde die in de diepste hoek van de kamer onder het schuine dak, en haalde toen zo stil mogelijk het houten kamerscherm naar mijn nieuwe slaapplek. Dat was moeilijker dan gedacht, want het was een scherm bestaande uit vier massief houten luiken, dus behoorlijk zwaar. Om zo weinig mogelijk lawaai te maken, moest ik het eerst in elkaar plooien, het optillen en in mijn armen naar de andere kant van de zolder dragen, en het daar weer openklappen. Van de fysieke inspanning op die warme zolder begon ik te zweten, maar ik kreeg het toch voor elkaar: even later lag ik knus in een hoekje, afgeschermd van de schemer. Rond drie uur viel ik eindelijk in slaap.

Tegen zes uur in de ochtend baadde de hele kamer in het zomerse licht van juni en werd ik gewekt door een gekwetter zo luid en agressief dat het me eraan herinnerde dat vogels stammen uit de tijd van de dinosaurussen. Ik stond op, schoof de sloten van de buitendeur, joeg de vogel van het terras, en keek recht in een postkaart. De zon, de zee, de blauwe hemel. Valencia in de verte.

En toen wilde ik naar huis.

Ik ging weer naar binnen, legde de matras weer op het bed, zette geconcentreerd en geruisloos het zware kamerscherm weer op zijn plaats. Als ontbijt at ik een handvol noten en een stukje chocola. Daarna pakte ik mijn spullen bij elkaar, sloop naar beneden, en legde de sleutel op de eettafel. Voorzichtig trok ik de voordeur achter me dicht.

In de auto stuurde ik mijn gastvrouw een berichtje om haar te bedanken voor haar gastvrijheid, en schreef dat ik vertrokken was zonder afscheid te nemen omdat ik haar niet had willen wakkermaken. Daarna reed ik naar huis.

Daar vond ik mijn man, de vroege vogel, aan de Playstation. Hij keek verbaasd op toen ik de woonkamer binnenstapte.

“Alweer terug?” vroeg hij. “Waarom ben je niet wat langer gebleven?”

“Meer had ik niet nodig,” zei ik.

Die nacht sliep ik als een roos.

 

 

(*) Zijn paar dagen paasvakantie, want die had hij nog niet gehad. Stel je voor.