Afgelopen zondag ben ik in mijn eentje op café geweest. Er was een noche de micro abierto in het Kafcafé in Benimaclet, een open mic night dus. Ik was nog nooit in het Kafcafé geweest, dus voelde me niet geroepen om zelf te zingen, maar ik wilde het wel eens zien. Dus ging ik.
Het schemerde al toen ik in Benimaclet aankwam. De gietijzeren straatlantaarns die uit de gebouwen leken te groeien, wierpen een gelig licht dat de straten oud en gezellig maakte. Benimaclet is een van de buitenwijken van Valencia. Oorspronkelijk een boerenbedrijf van de moslimgemeenschap, veroverd in 1238 door Jaume I en als beloning aan een paar van zijn bondgenoten geschonken, groeide het uit tot een dorp dat in de jaren zeventig van vorige eeuw volledig door de stad opgeslokt werd. Maar de dorpskerk staat er nog steeds en verscholen tussen retro flatgebouwen vind je dorpshuisjes en dorpspleintjes. Er zijn Pakistaanse fruitwinkels en winkeltjes met naaigaren, overal is er graffiti. Er hangen regenboogvlaggen, Valenciaanse vlaggen en posters met de opgestoken vuist van de vrouwenbeweging. Op straat lopen studenten, vrouwen met tattoeages, mannen in maatpak. Vanuit een openstaande deur trekt een omaatje haar schoothondje aan een strakke leiband naar binnen. Een vrouw met een hoofddoek neemt een kleutermeisje bij de hand, uitgedost in een sprookjesachtig wit jurkje vol parels en kralen.
Telkens ik hier kom, voel ik me thuis.
In het Kafcafé zoek ik een plekje naast de boekenkast (ja, er is een boekenkast!) en laat mijn vingers over de titels glijden. Biografieën van filosofen, kinderboeken in het Valenciaans, een kookboek geschreven door de zoon van Audrey Hepburn, met de beste recepten van zijn overleden moeder. Ik neem een Spaanse vertaling van Faulkner en lees de eerste vergeelde bladzijden.
Ik zit aan een tafeltje met twee zitbanken. Vanop mijn bankje kijk ik in de richting van het podium. De kelnerin komt vragen of er nog twee mensen aan mijn tafel mogen komen zitten en uiteraard stem ik toe. Twee meisjes nemen plaats op het bankje aan de andere kant van de tafel en kijken me vriendelijk aan. Dan gaan ze met hun rug naar me toe zitten, zodat ze het podium kunnen zien. Het zijn jonge twintigers, een van hen met een donkere huid en haar zwarte krullen in een hoge staart, de ander met een lichte sproetjeshuid en korte, rode lokken. De grote lichten in het zaaltje gaan uit. Ik leg het boek weg.
Een gezette jongeman met een krullenbos tot op zijn schouders neemt een van de gitaren die klaarstaan en spreekt door de microfoon het publiek toe. “Ik ben niet van hier,” zegt hij. “Ik ben opgegroeid in Benidorm en dat heeft zijn sporen nagelaten.” Hij maakt een paar grappen over tachtigjarige pensionistas en verloren gelopen guiris (*) en ik moet erg lachen. “Voor de rest probeer ik vooral te overleven in deze fantastische maatschappij die wij met zijn allen bouwen,” zegt hij op zo een ironische toon dat het laatste restje van mijn eenzaamheid vervliegt. Dan zingt hij twee zelfgeschreven nummers die even komisch zijn als zijn introductie en ik lach nog meer.
Na de Benidormer met de leeuwenmanen komt er een meisje aan de microfoon staan. Ze schuift met een verlegen gebaar haar bruine haar achter haar oren en ik zie hoe haar armen net iets korter zijn dan je zou verwachten. Ook komt ze nogal onhandig over. Maar dan neemt ze een gitaar en begint met bedwelmende stem een mantra te zingen. Al na een paar maten wiegt iedereen mee op de melodie.
Wanneer even later een knappe jongeman in wit overhemd een ontroerend liefdeslied brengt, zie ik hoe het roodharige meisje voor me zich tegen haar vriendin aanvlijt. Het donkere meisje slaat een arm om haar heen en en geeft haar een kus. Ik voel me alsof ik in een nest van zachte weerstand terechtgekomen ben, een plaats die zich afzet tegen de waan van de buitenwereld. Een plek waar je al het moois ziet en voelt gebeuren, zonder de barrière van een scherm. Waarin de aanwezigheid van boeken een vanzelfsprekendheid is en homohaat zoiets absurds dat het voor de hand ligt te geloven dat het niet bestaat.
De kelnerin zet een bordje patatas bravas op onze tafel. “Traktatie van die tafel daar,” zegt ze en wijst, maar ik kan niet zien wie ze bedoelt. “Voor jullie,” zeg ik aan de meisjes en schuif hen het bordje toe. Ze glimlachen dankbaar. De avond kan niet mooier worden.
Volgende week kom ik terug.
(*) Guiri is een spotnaam die het beeld van de typische buitenlandse toerist in Spaanse oorden oproept: roodverbrand gezicht, sokken in sandalen, bewonderend rondkijkend, soms verdwaald. Guiris kan je wijsmaken dat een paella mixta (paella met zeevruchten én vlees) een echte paella is.
Bij het lezen voel ik de zachte sfeer haarfijn warm aan.
❤
Wat een heerlijk en hoopgevend sfeerbeeld, Kathleen. Liefde, warmte en patatas bravas!
🙂
Ik zat even op je schouder in dat cafeetje. En ik genoot mee van de fijne sfeer en de muziek.
Wat fijn omdat te lezen 🙂
Maar Kathleen… zoooo zààààlig geschreven, dit. Prachtige sfeerschepping. Lees dit voor aan een blinde, en die ziet figuurlijk alles voor zich.
Wat een comliment, dank je wel!!
Klinkt heerlijk, wat kan je die sfeer goed beschrijven.
Merci meid 🙂
Is het uit je boek of is het echt?
Dit is echt, van afgelopen zondag 🙂
Wat ontzettend vlot en goed geschreven. Er zit een heel mooie flow in.
Dank je, Marie Claire!
Oh Kathleen! Gij kunt schrijven jong! Zó gezellig, warm en liefdevol!
Merci Hilde! Da´s toch wel het toffe aan een blog he, dat je zo snel feedback kan krijgen op wat je geschreven hebt. Ik vind dat echt zalig 🙂
🥰ik ook
Prachtig, wat zit ik heerlijk mee te genieten!
Hihi, da´s zo fijn om te horen 🙂
Ik krijg het er helemaal warm van. En dat café gaat bij deze op mijn lijstje “als ik ooit naar Valencia ga” 🙂
Jaaa, dan pak ik u mee! 🙂
Pingback: Menu – Kattebelletjes
Mooi geschreven 🙂
Thank you!
Da´s mijn ambacht he 😉
misschien gaan we elkaar dan daar nog wel eens tegenkomen 😉 (in real life bedoel ik dan 🙂 )