In het land der blinden zal het uiterlijk vast niet belangrijk zijn, maar voor de zienden onder ons liggen de zaken toch iets anders. Zelf heb ik ook wel eens een boek gekocht afgaand op de looks. Behalve het leesplezier dat die boeken me gaven, krijg ik jaren nadien nog steeds een aangenaam gevoel wanneer ik hun mooie covers bekijk. Dat wou ik dus ook voor mijn boek.
En opeens zag ik de afbeelding van mijn schrijversdromen. Op Instagram (*). Een prent die zo perfect bij het verhaal past dat een van de personages in het boek zelfs letterlijk uitspreekt wat er op die afbeelding te zien is. Bovendien was de maker van de prent een Valenciaanse graffiti-artiest, wat in mijn ogen zowat de coolste persoon op de wereld was om in dit project te betrekken.
Meteen schreef ik haar aan. La Nena Wapa Wapa. Of ze het zag zitten ons de rechten voor die bepaalde prent te verkopen? Misschien, antwoordde ze. Waarover ging het boek? Dus legde ik haar kort de premisse uit, en de thematiek van het verhaal. Dat leek haar wel oké.
Daarna mailde ik de uitgever. Het beviel hem dat de kunstenaar een band had met de locatie waar het boek zich afspeelt, en hij stemde toe. Dus deelde ik La Nena het goede nieuws mee en vroeg of ik haar zou kunnen ontmoeten.
Ze stelde me voor om af te spreken op een openbare plaats in het oude stadscentrum en zei me haar te bellen zodra ik daar was. Dan zou ze me komen ophalen en meenemen naar haar werkplaats.
Dus daar stond ik een paar dagen later, op de plaats en het moment van afspraak, te wachten tot iemand me naar het verborgen atelier zou leiden. Even voelde ik me een geheimagent die bezig was met een undercover-operatie. Ik had zelfs een bericht gestuurd met “je herkent me aan mijn bril en zwarte mondmasker.” Ook toen ze opdook, werd de betovering niet verbroken: een vrouw met piercings en roodgeverfd haar, het gezicht half verborgen achter een masker. Ze had met gemak voor een verzetsstrijder kunnen doorgaan.
“Het is hierlangs,” zei ze en ik volgde haar een steegje in. Achterin de straat opende ze de deur van wat een voormalig winkelpand leek. We stapten binnen in een witgeschilderde ruimte met aan de muur kleurrijke prints van verschillende kunstenaars en in de hoek een bureautafel. We namen plaats aan weerszijden van het bureau, en toen begon ik de onderhandeling met de enige strategie die ik in dit soort situaties machtig ben, namelijk volstrekte eerlijkheid.
“Ik moet zeggen dat ik dit nog nooit gedaan heb,” zei ik.
Ze keek me aan en antwoordde: “Ik ook niet.”
En daarmee was het ijs gebroken.
Toen we de praktische zaken afgehandeld hadden, stond ze op en nam me mee naar een hoek van de ruimte, waar ze een gordijn opzij schoof. Daarachter leidde een trap naar beneden. We daalden de trap af, zoals er in films afgedaald wordt naar geheime, ondergrondse werkplaatsen, en kwamen terecht in een helder verlichte kelderruimte vol werktafels, rollen papier, half uitgesneden sjablonen, potloden, spuitbussen, cuttermesjes. In de hoek was een van haar graffiti-collega´s aan het werk; in de ruimte onder de trap ontwaarde ik een geïmproviseerde muziekstudio waar een man met een hoofdtelefoon gitaar zat te spelen.
“Dus dit is jouw kantoor,” zei ik. “Dit is waar jij werkt. Wat een droom.”
Enthousiast wees ik naar een paar schilderijen op de muur, tekeningen die ik herkende van haar Instagram en de graffiti´s die ze bij ons in Rafelbunyol had gemaakt. Toen nam ze van haar werktafel een poster van een fallera met een mondmasker op en een hart in de armen. Ze rolde de prent op en zei: “Hier, voor jou.”
Ik vermoed dat ik haar veel te enthousiast bedankt heb, maar ik voelde me als een kind dat gratis snoepjes krijgt in de snoepwinkel.
Toen ik weer de straat op liep, moest ik hard mijn best doen om niet te huppelen.
(*) In die twee jaar durende haat/liefde-verhouding met Instagram representeert dit voorval de kant van de liefde.