Renunciar

Het is winter en de Palestijn en ik lopen door de boomgaarden rond het Valenciaanse dorp dat ons geadopteerd heeft. De fruitbomen hangen vol rijpe appelsienen en mandarijnen. De lucht is fris en staalblauw.

“Mijn grootouders hadden net zulke velden,” vertelt hij. “In Palestina. Ze exporteerden zelfs tot in het Verenigd Koninkrijk.” In 1948 werden zijn grootouders samen met zo´n 750.000 andere Palestijnen door zionistische milities van hun land verdreven. Van dan af plukte iemand anders de vruchten van hun land en streek de winst op.

“Woensdag moet ik mijn papieren gaan ophalen,” zegt hij. “Kom je mee?”

“Natuurlijk,” zeg ik. “I wouldn´t want to miss it for the world.” Ik voel me vereerd dat hij me meevraagt. Hij krijgt eindelijk zijn DNI, de Spaanse nationaliteit.

In zijn kleine, rode autootje rijden we die woensdag naar het gerechtsgebouw in Massamagrell. We passeren de veiligheidsagent aan de ingang en gaan in de hal op een stoeltje aan de balie zitten wachten. Dan is het onze beurt. De balie is afgemaakt met een glazen wand die tot aan het plafond reikt, zodat het lijkt alsof we in een dierentuin de dames van de administratie komen bewonderen. De molligste van hen beiden schuift door een sleuf in het glas de Palestijn een paar formulieren toe op gerecycleerd papier. Hij moet zijn nationaliteit, zijn geboorteplaats en –datum neerschrijven. Zijn oude naam en zijn nieuwe naam. “Het is een soort geboortecertificaat,” fluistert hij me toe. “Ik krijg een nieuwe naam.” In Spanje heb je immers twee achternamen: een van je vader en een van je moeder. Als nieuwe naam schrijft hij dus zijn oude naam plus de achternaam van zijn moeder. Wanneer hij alles ingevuld heeft, schuift hij de formulieren weer door de sleuf, waar de vrouw achter de balie ze aanneemt. Vanachter het glas kijken we toe hoe ze ijverig op het toetsenbord van haar computer begint te tikken. Ze drukt een paar nieuwe formulieren af en vraagt de Palestijn of hij wil nakijken of alles correct is. Hij laat zijn wijsvinger over de woorden op het formulier schuiven. Tikt met zijn nagel op PALESTINA. “Ik ben niet in Palestina geboren,” zegt hij. “Maar in Saoedi-Arabië.”

Nadat zijn familie van hun land verdreven was, werkten zijn ouders waar men het hen toeliet: eerst in Saoedi-Arabië, waar hun kinderen geboren werden, daarna in Syrië. De Palestijn groeide op in een vluchtelingenkamp in Damascus, waar zijn vader als kinderarts werkte, en studeerde aan de universiteit van Damascus. Net voor hij afstudeerde, brak de oorlog uit.

De vrouw achter de balie loopt weer naar de computer, corrigeert de fout. Ze drukt opnieuw de documenten af. “Klopt het nu?” vraagt ze. De Palestijn knikt. Dan schuift ze hem een tweede stapel documenten toe die hij moet doornemen en ondertekenen.

Om te ontsnappen aan de legerdienst vluchtte hij naar Egypte en van daar naar Gaza. Hij had zich nooit ergens thuis gevoeld, was op zoek naar zijn identiteit, zijn land. Hij hoopte dat in Gaza te vinden. De realiteit was anders – ook in Gaza was hij een buitenstaander. En ook daar brak er oorlog uit, in de zomer van 2014: zeven weken lang werd Gaza gebombardeerd. De Palestijn zat in een verlaten appartement, zonder water of elektriciteit. Hij sliep met zijn kleren aan en een rugzak naast zich om meteen te kunnen wegrennen wanneer de bommen insloegen. Ook hier moest hij vluchten, maar hij had tenminste Palestina gezien. Hij was een beetje dichter bij het land van zijn grootouders gekomen.

Weer blijft de vinger van de Palestijn haken aan een woord. Hij tikt erop met zijn nagel en kijkt me aan. RENUNCIAR. Opgeven. Afzweren. Er staat dat hij afstand moet nemen van zijn Palestijnse nationaliteit. Dat moet hij tekenen. De Palestijn kijkt weer naar het document. Ik kijk hem aan van opzij en zie een traan langs zijn neus glijden. Hij zet zijn handtekening onderaan het papier en schuift het door de sleuf.

Via de universiteit van Gaza gaf hij zich op voor een Erasmus uitwisselingsprogramma met Spanje. Hij kreeg een visum voor drie maanden, maar dat was amper genoeg om uit Gaza weg te geraken. De grens was meestal gesloten en honderden mensen stonden te wachten om buiten te geraken. Uiteindelijk kon hij via een mensensmokkelaar een plekje op een bus naar de luchthaven van Cairo bemachtigen. De bus was twaalf uur onderweg, passeerde twintig checkpoints. Er waren geen sanitaire stops.

Een dag voor zijn visum verliep kwam de Palestijn aan in de luchthaven van Barcelona.

Hij had geen cent op zak, in zijn rugzak enkel wat kleren en boeken. Eenmaal in Spanje vroeg hij meteen asiel aan. Een jaar en acht maanden moest hij wachten op het verdict. Toen kreeg hij de boodschap dat zijn asielaanvraag aanvaard werd. “Ik weet niet wat er van me terechtgekomen zou zijn als ik niet had mogen blijven,” had hij me eens gezegd. “Ik kon nergens heen.”

Dat was zeven jaar geleden.

De dame achter de balie heeft weer druk aan haar computer zitten werken en komt nu opnieuw naar het glas gelopen. Ze schuift de Palestijn zijn identiteitskaart toe. Hij neemt ze aan en lacht, maar zijn ogen blijven ernstig. “Ik ben tweeëndertig jaar,” zegt hij, “en voor het eerst in mijn leven heb ik burgerrechten.” Ik weet niet wat te zeggen. Ik haak mijn arm in de zijne en samen wandelen we naar buiten.

In een bar om de hoek bestellen we bocatas, belegde broodjes. Een met tortilla de patata voor hem, een met tonijn en tomaat voor mij. De vriendelijke eigenaar plooit een handvol olijven in zilverpapier om mee te nemen. We eten onze broodjes op een bank tussen de parking waar zijn autootje staat en een verlaten speeltuin.

“Hoe voel je je nu?” vraag ik, terwijl de olijfolie langs mijn vingers druipt na de eerste happen uit het broodje.

“Verantwoordelijk,” zegt hij. Van zijn broodje kijkt hij naar de lege speeltuin, en dan naar mij. “Weet je dat er op dit moment honderden Palestijnse kinderen in Israelische gevangenissen zitten?” Ik schud mijn hoofd. Dat wist ik niet.

“En ik zit hier,” zegt hij. “Ik ben hier geraakt. Ik heb nu privileges. Daar moet ik iets mee doen. Ik mag hen niet in de steek laten.”

Zwijgend eten we verder.

“Dat woord,” zeg ik. “Renunciar. Dat is maar op papier he. Voor mij ben jij nog altijd een Palestijn.” Hij glimlacht. Zijn bruine ogen lachen mee. Daarna maken we grappen over hoe hij zich zou moeten gedragen als Spanjaard en daarmee lachen we de hele rit naar huis.

Advertentie

Hulp van hogerhand

Ik ben nu welgeteld een jaar ingeschreven als zelfstandige. Precies een jaar geleden ben ik door een waanzinnige administratieve mallemolen gegaan om daar een beetje financiële hulp bij te krijgen: een beurs van 3000 euro. Een van de voorwaarden om dat geld te krijgen en houden was dat ik op sociale media zou aangeven dat ik die beurs gekregen had – wat ik dus hierbij een beetje laat aan het doen ben, want naast een hele hoop ander administratief gedoe dat volledig over mijn hoofd ging, was dit me dus ook niet duidelijk. Dus bij deze.

Nu, ik ben zeer blij en dankbaar dat ik dat geld gekregen heb. Maar ik denk eerlijk gezegd niet dat het voldoende is (en echt waar, ik ben niet iemand die rap zegt dat wat ze krijgt niet voldoende is). Het werk dat binnenkomt is totaal onvoorspelbaar en brengt niet genoeg op om als alleenstaande ouder in levensonderhoud te voorzien. Bovendien krijg ik nog steeds gemiddeld 1 x migraine per maand, waar ik zo´n dag of drie van onder de voet ben. Dat is meer dan een maand per jaar arbeidsongeschiktheid – probeer daar maar eens een eigen zaak van op te bouwen. En of er nu werk binnenkomt of niet: belastingen en vaste kosten moet je sowieso betalen (daar gaat die 3000 euro dus naartoe). Ik zie nu al dat ik dat op termijn niet ga trekken.

Maar soit, ik heb het tenminste geprobeerd. Ik zal het nog een beetje volhouden en me ondertussen eens informeren over wat de alternatieven zijn.

Hoe we Tina kunnen eren

Even dacht ik dat het Universum me een hint wou geven. Afgelopen zondag had ik met een paar muzikanten onder andere Simply The Best van Tina Turner gespeeld, en vanmorgen hoorde ik dat nummer zowel uit de muziekinstallatie van de school schallen als een halve minuut later uit de radio van een bouwwerf waar ik langsliep. Was dit een teken van hogerhand, om ons te laten weten dat we met ons muzikaal combo op de juiste weg waren? Thuisgekomen checkte ik mijn gsm en kwam ik erachter dat Tina Turner overleden was. Wat een meer voor de hand liggende verklaring was van haar bovenmatige matinale aanwezigheid. (Wat mij er trouwens niet van weerhoudt dit nog steeds als een teken van het Universum te zien – misschien wel van Tina zelf!)

In een artikel dat een vriendin me doorstuurde, las ik hoe Tina Turner zich uit een gewelddadige relatie bevrijd had, en met letterlijk niets anders dan haar artiestennaam haar carrière weer van voren af aan had opgebouwd. Ze was 42 toen ze echt een rockster werd. Dat getal gaf me een lichte schok, want ik ben momenteel ook 42. Is het dan inderdaad nooit te laat om iets te beginnen? Bovendien was haar tweede echtgenoot (in feite haar enige, echte echtgenoot) een 16 jaar jongere man die haar doodgraag zag en haar steunde in alles wat ze deed. (*)

Wat elke rechtgeaarde ENFPer / ADHDer als reactie op dergelijk nieuws doet, is natuurlijk even de arbeid van de dag opzij schuiven, Tina Turner opzoeken op het internet, uitkomen bij een video waarin deze wilde oma met troonopvolger Beyoncé staat te shaken op Proud Mary, en er vervolgens een blogpost over schrijven.

De arbeid die ik even voor me uitschoof, was het nalezen van een interview voor Femma met Iris Van Hoof, radiopresentator en Groove-leraar. Groove is een soort dansles waarbij je helemaal je eigen ding kan doen: gewoon lekker bewegen op muziek en de dans in je eigen lichaam ontdekken. Dat is ontzettend gezond, zowel voor lichaam als geest. Ik had Iris gevraagd of ze tips had voor mensen die dit thuis willen doen, en haar antwoord was: “Maak een playlist met verschillende liedjes die je leuk vindt. Beslis voor jezelf: ik ga die muziek opzetten en kijken wat het met me doet. Dans of beweeg zonder dat iemand het ziet of er een oordeel over kan vellen. Enkel jij en je lichaam. Je hoeft er niet over na te denken: gewoon die muziek opzetten, bewegen en je aanpassen aan wat je voelt.”

Haar woorden indachtig schoof ik mijn stoel opzij en danste met Tina en Beyoncé op Proud Mary.

Het was de beste manier om de dag te beginnen en de mooiste manier die ik me kon indenken om de vrouw te eren die voor altijd een stralend voorbeeld zal zijn voor vrouwen die de boodschap krijgen dat ze te arm / te oud / te zwart / (eender welk patriarchaal excuus) (**) zijn om succesvol te kunnen zijn.

(*) Een oudere vrouw met een jongere, mannelijke partner, daar moet je in een patriarchale samenleving niet mee afkomen. Moet ik ook nog eens over bloggen.

(**) Ja, ik ben bell hooks aan het lezen he. Ik zie nu OVERAL het patriarchaat. Want het is dan ook OVERAL.

Dit brein (1)

Mijn eerste jaar aan de middelbare school was een ramp.

We hadden drie verschillende boeken voor Latijn en elke dag moesten we daarvan een andere combinatie meebrengen. Ik slaagde erin om altijd de verkeerde boeken mee te nemen. Vrijwel elke les Latijn begon met een opstoot van stress wanneer ik de juf hoorde zeggen welk boek we moesten pakken, en ik in mijn boekentas alle soorten boeken ontdekte behalve dat ene boek. Tijdens de les Nederlands kon ik me enkel concentreren op wat er gezegd werd als ik ondertussen schommelpaardjes en zeemeerminnen kon tekenen, maar de juf interpreteerde dat als een gebrek aan interesse, dus kreeg ik op mijn kop. Ook wanneer ik vroeger klaar was dan de anderen, mocht ik niet tekenen. Dan moest ik gewoon stil zitten wachten, wat aanvoelde als een straf. ´s Avonds kwam ik dus behoorlijk opgedraaid thuis, maar was de lijdensweg nog niet ten einde: anderhalf uur huiswerk lag er dan op me te wachten. Ik heb een keer mijn boek van Latijn uit het raam gegooid.

Na het eerste jaar moesten we kiezen of we het volgende jaar Grieks bij zouden nemen, maar ik pleitte ervoor in de Latijnse te blijven. Onze leraarkracht wiskunde begreep niet waarom. Het was immers de bedoeling dat je “zo hoog mogelijk mikte” en volgens haar was ik echt wel slim genoeg. Maar ik was al volledig overweldigd en kon me niet voorstellen dat er nog extra lasten bij zouden komen. Gelukkig vond mijn vader, die wel Griekse gedaan had, dat Grieks niets zou bijdragen. Dus kon ik gelukkig die optie laten varen.

In de daaropvolgende jaren werd het er niet beter op. Mijn punten daalden jaar na jaar. In het tweede jaar middelbaar was ik de voorlaatste van de klas (*). Wanneer ik ´s ochtends op de speelplaats aankwam, plooiden moederlijke klasgenootjes mijn verfrommelde kraag goed, en tijdens de les fluisterden ze: “Kathleen, mooi schrijven. Let op uw geschrift.” In het derde jaar middelbaar merkte de godsdienstleerkracht op: “Jij hebt een verwarde geest.” Ik kon haar geen ongelijk geven. Ondertussen plukte ik constant in mijn haar, waardoor er kale plekjes op mijn kruin kwamen, die ik met vlechtjes probeerde te bedekken. Trichotillomania heet dat. En uiteraard beet ik mijn nagels af, zo kort als maar kon.

In het vierde jaar middelbaar veranderde er iets. Ik denk dat ik eindelijk een beetje aangepast raakte, dat ik eindelijk geassimileerd had hoe de dingen gedaan moesten worden. Mijn punten begonnen te stijgen. Alleen wiskunde in het vierde jaar was een probleem. We hadden juf die zelf een erg warrig hoofd had, en dat deed me volledig de trappers verliezen. Voor het eerst buisde ik voor een examen. Maar het zesde jaar middelbaar was mijn gloriejaar. Voor wiskunde hadden we Benny Vissenberg, een man die als een zon rust en positiviteit uitstraalde, en zijn vak aanpakte met liefde, helderheid en rechtlijnigheid. Tijdens het eindexamen wiskunde moest ik dringend naar de wc, dus werkte ik zo snel ik kon het examen af. Iedereen keek verbaasd op toen ik na een recordtijd opstond om mijn antwoorden in te leveren; Benny Vissenberg keek me aan met iets van trots en verwondering. Terwijl ik naast zijn lessenaar wachtte, keek hij snel mijn examen na. Hij stuurde me terug naar mijn bank om één vraag na te kijken en te verbeteren. Geteisterd door mijn volle blaas, stortte ik me opnieuw op het examen, vond de juiste oplossing, en leverde in. Daarna spurtte ik het lokaal uit, naar de wc. Ik behaalde de hoogste score van de klas op dat examen van wiskunde. En ik studeerde af als tweede van de klas voor alle vakken in totaal.

Niet dat het ondertussen allemaal van een leien dakje liep. Toen de godsdienstleraar ons vroeg neer te schrijven welke zaken ons dagelijks bezighielden, schreef ik op: “stress vermijden”. Ook werd ik maandelijks geteisterd door zware migraines.

Toen een paar jaar geleden het dochtertje van een vriendin de diagnose ADHD (Attention Deficit and Hyperactivity Disorder) kreeg, begon heel langzaam mijn frank te vallen. Ik herkende zo ontzettend veel. Tijdens de pandemie werd mijn vermoeden versterkt toen ik tijdens videocalls zag hoe stil anderen mensen zaten, terwijl ik me de hele tijd moest inhouden om niet te wiebelen, te gaan verzitten, in mijn neus te peuteren, in mijn haar te zitten en met mijn handen te wapperen.

Ik heb echter geen zin om hiermee naar een psycholoog of psychiater te stappen, want ik ben niet op zoek naar medicatie, een diagnose of een label. Waar ik vooral zin in heb, is me in de wereld van de ADHD te storten en mee te pikken wat me kan helpen, of ik nu echt ADHD heb of niet. Ik wil gewoon dit brein nog een beetje beter leren kennen en onderzoeken wat ik nodig heb om te functioneren in de wereld.

Dus dat gaan we doen.

Hoe zit het trouwens met jouw brein?

(*) In die tijd werd op je rapport nog de rangorde vermeld. Pedagogisch totaal onverantwoord lijkt mij, maar zo was dat in de jaren 90 in Vlaanderen.

De bevrijding van het boek

Voor de derde keer probeer ik deze post te schrijven. Hopelijk lukt het me nu.

Ondertussen staat het immers in de krant, dus kan ik niet achterblijven: ja, mijn contract bij Matador werd verbroken. Van alle auteurs die met deze uitgeverij hun peren hebben gezien, hebben er zes hun verhalen bij elkaar gelegd (een duidelijk overzicht vind je bij Jürgen Nakielski) en dat werd opgepikt door de pers. Waardoor de uitgever het water voelde stijgen tot het bijna zijn neusvleugels raakte en hij eindelijk in actie schoot.

Nu kan ik dus proberen De diefstal van april toch nog op de wereld te zetten.

Bon.

Dat is het korte verhaal.

Hoe moeilijk is het echter voor een schrijver om een verhaal kort te houden. Om het niet te hebben over de setting, de personages, het (zelf)bedrog, het drama. Voor iemand die niets liever doet dan zwemmen tussen de verhaallijnen is het bijzonder moeilijk om middenin een verhaal te zitten en daar niets mee te doen. (Wie hier al even meeleest, weet dat ik niet eens naar een zwembad of het postkantoor kan gaan zonder daar een verhaal te vinden dat smeekt om verteld te worden.)

Heeft die man nu echt niet door dat ie met schrijvers te maken heeft, heb ik de afgelopen maand vaak gedacht, en soms hardop gezegd, tegen andere schrijvers. Ziet hij echt niet in wat wij hiermee kunnen doen?

Maar kijk, ik ga flink zijn. Er is nu een artikel dat onschuldige schrijvers ervoor zal behoeden een vijfjarig contract te tekenen dat wellicht op een teleurstelling zal uitlopen, en voor de rest zullen we er maar gewoon over zwijgen.

Bedankt, Jeroen Bernaer, om mijn boek na te lezen en om voor die mooie, blauwe cover te zorgen.

En nu: op naar een volgend hoofdstuk.

De waarheid over toxische relaties

(Opgepast: hier staan misschien dingen in die niet voor gevoelige lezers zijn.)

Ik wist dat de Syriër die op bezoek kwam gemarteld was. Mijn Palestijnse vriend had me verteld hoe zijn jeugdvriend in 2012 door de Syrische staatspolitie was ontvoerd en 34 dagen in de cel had doorgebracht. Toen hij vrijgelaten werd en zijn vrienden op hem toeliepen om hem te omarmen, riep hij: “Pak me niet vast”! Zijn rug lag helemaal open.

Waarschijnlijk had ik me uit zelfbescherming een ander soort mens voorgesteld dan de persoon die ik uiteindelijk te zien kreeg. Dat was iets wat ik al deed, zo besefte ik op dat moment, sinds ik las over de beelden uit Syrische gevangenissen die de grens over waren gesmokkeld en in 2015 in New York tentoongesteld. Ergens wil je geloven dat het niet iemand is als, zeg maar, je beste vriend. Of je vader. Of je broer.

Toen ontmoette ik de Syriër. Hij was vriendelijk en kalm, zachtaardig en intelligent.

Hij deed me denken aan mijn broer.

Die avond zat ik aan tafel met mijn Palestijnse vriend, de Syriër, en nog een Palestijn die sociaal werk deed in Engeland. Alledrie opgegroeid in Damascus. De sociaal werker vroeg welk dier we waren. Zelf was hij een leeuw, zei hij. Ik begreep meteen waar hij het over had, en zei dat ik een kat was. De Syriër wist zo gauw niet welk dier er in hem school, en de sociaal werker stelde hem een aantal vragen om zijn dier te achterhalen. Of hij meer van het land, de zee of de lucht hield. Wat zijn lievelingskleur was. Makkelijke vragen voor de Syriër. Of hij zich een prooi- dan wel een roofdier voelde, was al een iets lastigere vraag.

“Waar ben je bang voor?” vroeg de sociaal werker toen. “Ik bedoel voorwerpen of dieren. Geen omstandigheden of concepten.” Daar moest de Syriër niet lang over nadenken. “Kettingen,” zei hij. “Zagen. Alles met elektriciteit.” Even werd het stil.

“Ik bedoel, van wat soort zaken was je daarvóór bang,” zei de sociaal werker. “Toen je een jaar of zes was, bijvoorbeeld.” Daar had de Syriër niet meteen een antwoord op en de zoektocht naar de identiteit van zijn innerlijke dier werd gestaakt.

Omdat de Syrïer de dag voordien aangegeven had dat hij best over de oorlog wilde praten als ik daar vragen over had, polste ik voorzichtig: “Die dingen die je net opnoemde, heeft dat te maken met wat er tijdens je opsluiting gebeurd is?” Dat had het inderdaad.

“Hoe was dat?” vroeg ik, en hij vertelde dat hij 34 dagen met vijftien andere mannen in een cel van twee bij twee meter had opgesloten gezeten.

“Jullie zaten met zestien mensen in een cel van vier vierkante meter?”

“Ja.”

“Maar dan kan je toch niet…”

“Nee.”

Om te slapen hadden ze zich elke nacht Tetrisgewijs over elkaar heen moeten puzzelen. Drie keer per dag mochten ze naar de wc. Daar kregen ze telkens 30 seconden voor. Van tijd tot tijd werd er iemand uit de cel gehaald om `ondervraagd´ te worden.

“Het ergste waren eigenlijk niet de folteringen zelf,” zei de Syriër, “maar de anderen zien lijden. Hoe ze eruit zagen wanneer ze de cel weer binnenkwamen.”

Hij toonde me zijn polsen waarop de kabelbinders die als handboeien waren gebruikt littekens hadden achtergelaten. Na meer dan tien jaar had hij nog steeds geen gevoel in zijn duim.

De sociaal werker was het soort man die wist welke vragen er gesteld moesten worden. Hij keek zijn vriend peinzend aan en vroeg: “Was dat de zwaarste ervaring uit je leven?”

“Nee,” zei de Syriër.

Weer viel er een stilte, terwijl we de enorme implicatie achter dat korte woord probeerden te vatten.

“Wat was de zwaarste ervaring uit je leven?” vroeg de sociaal werker.

De Syriër keek hem ernstig aan.

“Dat was toen ik in een toxische relatie zat,” zei hij.

Die avond las ik in mijn dagboek het voorgedrukte tekstje dat er bij die dag stond:

La ropa nos viste el cuerpo.

La seguridad nos viste el alma.

Kleren kleden ons lichaam.

Veiligheid kleedt onze ziel.

Trouw met trui

Die trouw dus, waar ik onlangs naartoe ben geweest. Gelukkig had ik mijn date op voorhand gevraagd of er kledijvoorschiften waren.

“Ehm, geen blote benen,” zei hij. “En een décolleté zou ik ook niet doen. Gewoon niks sexy.”

“Niks sexy? Op een trouwfeest??” riep ik, lichtjes gechoqueerd. Ik woon ondertussen immers al veertien jaar in Spanje, waar trouwfeesten gelijk staan aan je opsmukken alsof je gevraagd bent voor een fotoshoot voor Vogue. Maar soit, al een chance dat ik het gevraagd had, want ik stond dus op het punt in een strakke mini-jurk af te komen. Inderdaad, hoe wereldvreemd kan een mens zijn dat ze bij een islamitische huwelijksceremonie denkt dat het een goed idee is de zaal binnen te wandelen als een van The Bangles, maar hé, ik ben een ENFP. Rainbows and unicorns, weet je wel. Ik ben dan maar gaan winkelen (dat kan ik ondertussen) en vond een prachtige oudroze trui. Terwijl ik in het pashokje stond, hoorde ik hoe Het Universum me een beetje stond uit te lachen, want ik had tijdens de solden massa´s truien gepast die me er stuk voor stuk deden uitzien als een gepofte aardappel, waardoor ik mezelf voorgenomen had nóóit meer in mijn héle leven een trui te dragen (ah, dramaqueen).

Enfin, een stijlvolle oudroze trui dus, en daaronder de enige stijlvolle zwarte broek die ik bezit. Bij aankomst in het zaaltje in het islamitisch centrum bleek dat de bruid oudroze als hoofdkleur voor de versiering én voor haar prachtige kanten jurk gekozen had. Zodra ik dat zag, voelde ik me de koningin te rijk. Uiteraard is er, zelfs op een islamitische trouw, geen prijs voor de gast met de meest toepasselijke outfit, maar geen enkel mini-jurkje had me gelukkiger kunnen maken. Ik kende geen kat, stond de helft van de tijd maar wat te draaien en te glimlachen en posters te bestuderen met uitleg over wat Jezus betekent in de Koran, maar hé, ik paste perfect in het plaatje. Alvast niet zoals die jongedame uit Letland wiens blote kuiten vanonder haar knierok uitschreeuwden hoe cultureel onvoorbereid ze was.

De trouw zelf was het meest compacte huwelijksfeest waarop ik ooit aanwezig was geweest: op twee uur en een half was alles achter de rug. Totaal niet representatief voor een islamitisch feest, volgens mijn moslim metgezel. De bruid en bruidegom hadden op een verhoogje plaatsgenomen achter een tafel, met naast hen de imam en een tolk. De genodigden waren met hooguit vijftig en volgden de ceremonie vanop rijen stoelen. El marido es el vestuario de su mujer, vertaalde de tolk, y la mujer es el vestuario de su marido. Ik wilde mijn Palestijnse vriend om uitleg vragen, hoe dat precies in zijn werk ging in een huwelijk waarin man en vrouw elkaars kleren zijn– of bedoelden ze elkaars kleerkast?-  maar de mooie man met wie ik gekomen was, zat helemaal vooraan als een van de getuigen.

Na het uitwisselen van de ringen werden er tafels in het midden van het zaaltje gezet. Daarop kwamen borden met zelfgemaakte hapjes, zoete thee en drie heerlijke taarten die de bruid zelf gebakken had. Alle gasten namen plaats en ik kwam tegenover een jonge Irakees te zitten. Hij was opgegroeid in Spanje en had zijn laatste jaar middelbaar in Irak gedaan.

“Was dat een groot verschil, de middelbare school in Irak tegenover die in Spanje?” vroeg ik. Ja, dat was kennelijk toch nogal een cultuurshock geweest. Vooral het feit dat je in Spanje niet om de vijf voet onder de schoolbanken moest duiken wegens bomalarm en dan wachten tot een stel militairen de klas kwam ontruimen. Beetje anders, toch wel.

Als een echte gentleman wandelde de Palestijn die avond met me mee tot aan mijn straat. In het donkere Rafelbunyol voelde de vochtige lucht die van over zee kwam aanwaaien koud aan en ik rilde.

“Hier, neem mijn vest,” zei hij, en legde zijn groene jasje over mijn schouders. Op de hoek van mijn straat namen we afscheid.

Even later stond ik alleen in mijn slaapkamer. In de spiegel zag ik mezelf staan in een stijlvolle zwarte broek, een oudroze trui en een groene vest.

Plots bedacht ik me dat ik vergeten was de Palestijn te vragen wat ze bedoelden met dat zinnetje. Over dat man en vrouw in een huwelijk elkaars vestuario zijn.

Toen ik mezelf in het licht van die vraag in de spiegel zag, het groene jasje over de roze trui, lag het antwoord voor het oprapen.

Matador: problemen tot in IJsland

Kennelijk ben ik niet de enige die een moeilijke relatie heeft met Uitgeverij Matador. Fotograaf Jeroen Van Nieuwenhove had nog veel slechtere ervaringen dan ik en doet daar verslag van op zijn website. Zijn straffe verhaal kan je hier lezen.

En het is echt wel een straf verhaal, want hij had zijn eigen boek al zelf uitgegeven, en is dankzij Matador toch nog in de problemen geraakt.

(Voor het geval de link niet werkt: https://jvn.photo/matador-uitgeverij-mijn-verhaal/).

Bevrijd mijn boek

Vorige week woensdag stuurde ik Jeroen Bernaer van uitgeverij Matador deze mail:

Dag Jeroen,

ik weet niet wat er speelt bij Matador. Hopelijk gaat alles goed met jou, ondanks de problemen met de uitgeverij.

Ondertussen is het voor ons beiden vast wel duidelijk dat mijn boek er op deze manier niet zal komen. We kunnen dit heel makkelijk en snel oplossen: door het contract te verbreken. Ik wil graag antwoord voor donderdag 16 maart 2023.

Indien ik geen antwoord krijg, zal ik stappen moeten ondernemen die voor ons beiden vervelender en moeizamer zijn. Dus Jeroen, doe ons beiden een plezier en laten we gewoon het contract verbreken.

Met vriendelijke groeten,

Kathleen Verbiest

Wanneer ik in mijn mailbox het mailverkeer tussen mezelf en de uitgever nakijk, zie ik dat de laatste mail van hem in april 2022 verstuurd werd. De cover van het boek was toen al klaar, en we waren het bijna eens over de laatste versie van het manuscript. Op dat moment stonden we al flink achter op schema, want eigenlijk was het de bedoeling dat het boek er al in het voorjaar van 2022 zou komen.

Na de zomer van 2022 zie ik enkel nog mails van mezelf verschijnen wanneer ik in de zoekbalk het adres van de uitgever ingeef. Het zijn mails waarin ik vraag hoe het er nu mee staat, of hij al een nieuwe uitgavedatum in gedachten heeft, en of hij me alsjeblieft wil antwoorden.

Wanneer de éénrichtingsmodus van dat mailverkeer me de keel begint uit te hangen, vraag ik hem om het contract te verbreken. Zolang ik aan dat contract vasthang, kan ik immers nergens anders terecht met mijn eigen materiaal. Ik kan het niet eens zelf uitgeven, laat staan met iets nieuws op de proppen komen. Bovendien heb ik me bij het tekenen van het contract door hem laten overhalen voor vijf jaar te tekenen, in plaats van voor drie jaar, wat de standaard is. Daarmee hang ik vast tot 2026. Het even uitzitten lijkt me dus een schadelijke optie.

Op mijn voorstel het contract te verbreken krijg ik wel antwoord: nee, hij wil het contract niet verbreken. Het boek zal er komen hoor, we zoeken gewoon een nieuwe datum van uitgave. En daarna valt weer een oorverdovende stilte.

Daarmee blijft mijn boek gegijzeld en word ikzelf tot 2026 de mond gesnoerd. Eerlijk kan je dat niet noemen.

Wanneer ik via Facebook gecontacteerd word door een andere schrijver die bij Matador een contract heeft, blijkt dat ik niet de enige auteur ben die door hen geghost wordt. Uit zijn verhaal kan ik bovendien opmaken dat ik van geluk mag spreken dat mijn boek nog niet uitgegeven werd. Was dat wel gebeurd, dan was de pre-order waarschijnlijk volledig in de soep gedraaid en had ik vast geen cent gezien van de povere opbrengst. Ik kus mijn beide pollekes om iets waar ik al maandenlang op loop te vloeken.

Ondertussen is het wel nog steeds de bedoeling dat dat boek er komt. Dus ga ik nu eens deftig bekijken hoe ik vanonder dat contract kan muizen, want ook op bovenstaande mail kreeg ik geen antwoord. Een paar vriendinnen en sympathisanten zijn op sociale media alvast begonnen met Matador in de juiste richting te porren (wat mij ontzettend ontroerd heeft) (*). Wie mee wil porren: laat u gaan.

Wordt vervolgd…

(*) Ja, daar sta ik nu, met mijn groot Facebook Dilemma… Moet ik ook nog eens dringend een blogpost over schrijven.